Mijn avontuur met de zigeuners

Clément le Cossec

Inleiding

Als klein jongetje was ik een keer met mijn moeder aan het wandelen. Plotseling wees zij mij op een groep mensen een zei: “Bekijk die mensen daar. Dat is een afschuwelijk soort dat kinderen steelt. Ik zou maar braaf zijn, want anders komen ze om je mee te nemen.”  Die mensen kampeerden vlak bij de stad want het waren circuslui die een voorstelling kwamen geven. Ik was toen pas 6 jaar. Ik geloofde echt dat zulk gevaar bestond en ik klemde mijn moeders hand stevig vast en bezwoer haar heel braaf te zijn.  

Deze mysterieuze mensen staan bekend onder verschillende namen. Zij bezorgden ons op niets gebaseerde angsten die van generatie op generatie worden doorgegeven. Deze hardnekkige vrees bestaat al honderden jaren.  Ik heb ditzelfde argument daadwerkelijk andersom horen gebruiken door een moeder die haar ongezeglijke kind dreigde met: “Als je niet braaf bent komen de ‘gadje’ en die maken je dood!” (Een ‘gadjo’ is iemand met een vaste woonplaats, oftewel een niet-reiziger.)  

Angst schept afstand tussen mensen en verlamt menselijke verhoudingen. Als tiener stuitte ik soms in bepaalde delen van de stad op mensen met een getaande huid en zwart haar die rondom kampvuren bivakkeerden. Zij spraken op luide toon terwijl ze hun potje boven het vuur aan de kook brachten. Ik waagde het niet hen te naderen, maar bleef angstvallig op afstand.  Wie zou toen hebben geloofd dat deze zelfde mensen mij op een dag zouden meetrekken op een geloofstocht door geheel Europa en vervolgens Noord- en Zuid-Amerika en zelfs naar India? Inmiddels heb ik de mooiste jaren van mijn leven besteed aan het hen onderwijzen omtrent het geloof in Christus.   

Mijn ervaringen met deze reizende mensen vormen een opmerkelijk en wonderbaarlijk verslag en ik wil dat graag gewoon vertellen zoals het gelopen is. Dit verhaal is geen literair werk. Ik ben beroepsmatig geen schrijver. Ik bied eenvoudigweg een getuigenis van de betreffende gebeurtenissen op de wijze waarop ze hebben plaatsgevonden.  Samen met de reizigers en zigeuners heb ik een nieuw hoofdstuk van de Handelingen der Apostelen geleefd; zo sterk komen de ondervindingen overeen met het leven de eerste Christengemeenten.

Hoofdstuk 1. 

God op velden en wegen

Mijn aller vroegste ontmoetingen met enkelen van de ‘mensen onderweg’ waren nogal onverwacht- en ook onregelmatig bij aanvang.   “Wilt u alstublieft meekomen en voor mijn moeder bidden? Ze is ernstig ziek.” Deze oprechte, tot mij gerichte smeekbede kwam van een jonge man die, vond ik, er nogal eigenaardig uitzag. Zijn zwarte haar reikte bijna tot zijn schouders. Hij had een enigszins timide en angstige blik. Ik had geen vermoeden dat hij een zigeuner was, maar hij vertelde me wel dat hij niet kon lezen. 

In die tijd was ik de voorganger van een kerk in Rijssel in Noord-Frankrijk. De jonge man had onze kerk, een Evangelisch Genootschap, af en toe bezocht. De dag na zijn verzoek, in februari 1946, ging ik op weg naar het adres dat hij mij gegeven had. Het bleek een bouwvallig huis, bijna een ruïne en mijn hart deed me pijn bij de aanblik van zoveel armoede en misère. De arme vrouw leed aan een ernstige hartkwaal en lag op een versleten, oud matras op de grond. De familie had zich om haar heen geschaard en ik sprak tot hen over de verlossing in Jezus Christus. Vervolgens las ik enkele woorden uit de Bijbel. Hun gezichten straalden van een oprecht en bijna kinderlijk geloof. Ik knielde neer bij de zieke vrouw en legde haar mijn handen op terwijl ik de woorden van Christus citeerde, “Aan deze tekenen zult gij hen die geloven herkennen – zij zullen zieken de handen opleggen en velen zullen genezen worden” (Markus 16: 17+18). Onmiddellijk na het beëindigen van het gebed stond ze op van haar bed en bleek volkomen genezen!

Het nieuws van de genezing verspreidde zich als een lopend vuurtje onder de andere families en enkele dagen later kwam de jonge zigeuner mij vertellen dat er anderen waren die mij wilden ontmoeten. Het waren mensen die wilden dat ik voor hun zieke geliefden zou bidden. “Waar wonen ze?”, vroeg ik. “Ik zal op u wachten op de Place du Faubourg”, antwoordde hij.  Geen straatnaam, geen huisnummer. Ik vond het vreemd, maar ik begaf me naar de plaats die hij had genoemd. We ontmoetten elkaar en hij vroeg mij hem te volgen. We volgden een zekere Boulevard en kwamen bij een opgebroken open ruimte. Welk een verrassing! Ik zag er verscheidene wagens gekampeerd staan. Er renden kinderen blootsvoets rond en rondom hing er was te drogen over de struiken.  

Toen werd ik voor het eerst van mijn leven uitgenodigd in één van die wagens en daarna in een andere. Ik ging van wagen naar wagen, voor de zieken biddende; de ene keer voor een kind, dan weer voor een bejaarde. Tegenover eenieder had ik het over Gods liefde in Jezus Christus en tevens nodigde ik hen uit voor de bijeenkomsten in onze kerk. Kinderen werden genezen, evenals er volwassenen genazen. Zij bezochten onze diensten en getuigden van hun genezing. Het waren er ongeveer dertig. Een maand later kwam ik langs dezelfde plek. Hij was verlaten en er stonden geen wagens meer. Al de zigeuners waren vertrokken. Weggevlogen als vogels, de vrijheid tegemoet! Ik was hen bijna vergeten.

Mijn tweede ontmoeting met de ‘mensen van de weg’

Ik was op weg naar een informeel bezoek aan een gemeente in Lisieux, in het gebied van Normandië. Dat was in augustus 1950, vier jaar nadat de eerste zigeuners die ik ooit had ontmoet en voor wie ik voorbede had gedaan, spoorloos waren verdwenen. Op de weg voor de kerk merkte ik een jonge vrouw op in een wijde en kleurrijke jurk. Haar lange haar wapperde in de wind, verscheidene nogal donkerhuidige jonge mannen vergezelden haar en enkele blootsvoets gaande kinderen renden om hen heen. “Wie zijn al die mensen?” vroeg ik aan een paar omstanders. Een vrouw, die vanuit een open raam hun komst gadesloeg, zei: “O, dat zijn voddenrapers. Zij komen sinds enige tijd naar de kerkdiensten hier.” “Het zijn heel gelovige mensen”, voegde zij eraan toe.

De bekering van de familie Duvil

De ‘voddenrapers’ die ik zag waren zigeuners van de stam der Manouche. In Frankrijk worden ze ook wel Gitans genoemd. De voorganger van die evangelische kerk in Lisieux, Alfred Gichtenaere, vertelde mij over hen.  Hij zei dat toen ze op een zondag voor de eerste keer naar de kerk kwamen, aan het einde van de ochtenddienst, zij nogal wat consternatie veroorzaakten – verbazing zowel als vrees. Eén van hun vrouwen was luidkeels aan het huilen en onder vele tranen smeekte zij de voorganger mee te komen en te bidden voor haar stervende zoon in het ziekenhuis. Tegen die tijd begon de hele gemeente te bidden, terwijl de pastor naar het hospitaal ging om voor de jongeman te bidden en hem de handen op te leggen. De jongen werd beter!

De moeder van de jonge man, Marie-Jeanne Duvil, herinnerde zich deze gebeurtenis als de dag van gisteren. Zij heeft het verhaal sindsdien vele malen verteld aan al haar kinderen en kleinkinderen, die één en al oor waren voor ieder detail. Hier volgt, in haar eigen woorden, het verslag van de moeder.

Het verhaal van de moeder

Ik kwam vaak naar Lisieux. Ik leed aan een maagkwaal en moest een speciaal medisch korset dragen. Ik ging dan ook naar de Basiliek om kaarsen te branden. Ik was zeer religieus en dacht dat dat zou helpen om mijn maag te genezen. Op een dag kwam ik aan op de markt bij de Place Saint-Pierre. Ik was zojuist in de Basiliek geweest en ik droeg een grote broche met een afbeelding van de Heilige Theresa erop, die ik daar had gekocht en opgespeld. Op het marktplein zag ik een boekverkoper bezig. Hij was me al eerder opgevallen en ik ging erheen en vroeg hem: “Wat verkoopt u eigenlijk?” “De Bijbel”, antwoordde hij. “Die broche die je daar hebt verondersteld een portret van de Heilige Theresa te zijn. Zij heeft ooit geleefd, maar nu is ze dood, dus je kunt ‘m er evengoed afhalen. Neem liever dit traktaatje en ga dan naar de Rue Camp-Franc nummer 28. Daar zal men met je over Jezus spreken en Jezus is niét dood; Hij leeft en Hij is in staat om zieken beter te maken.” 

Ik maalde niet veel om dat papiertje maar stopte het wel in mijn tas. Ik had een grote tas waar van alles inzat: naald en draad… van alles en nog wat. Een paar keer viel het foldertje uit m’n tas, maar ik raapte het telkens weer op. Soms haalde ik het, tegelijk met andere rotzooi, uit mijn tas, maar dan stopte ik het wèl weer terug.   Enkele maanden later werd mijn zoon Zino ziek. We bivakkeerden vlakbij Lisieux en ik bezocht daar een vrouw, een genezeres. “Ik kan niets voor je zoon doen. Hij heeft een ziekte in zijn ingewanden”, zei ze tegen mij. Toen ging ik met mijn zoon naar het ziekenhuis. Hij werd die zaterdag geopereerd. De dokter kwam al meteen naar mij toe en zei: “Heb beter geen enkele hoop voor je zoon. Hij is stervende; jullie zullen hem verliezen.” Dat was een verschrikkelijke klap voor mij en voor iedereen die bij me was. Gelijk begonnen we, gewoon midden in het ziekenhuis, te huilen en te gillen. Mijn zwager Patron was er en zijn zus en anderen. We huilden en krijsten allemaal voor wat we waard waren. We zorgden voor een vreselijke opstoot in het ziekenhuis. “Ga weg, ga naar buiten!”, werd ons gezegd. Maar wij wilden niet weggaan. Je weet toch hoe wij zijn, wij zijn ‘Manouches’, zigeuners. We wilden hoe dan ook de kamer in. Het ziekenhuispersoneel probeerde ons eruit te gooien, maar we doken onder hun armen door en geraakten weer binnen. Ik gooide de deur open, ik keek in het gelaat van mijn zoon en ik begon te schreeuwen, te schreeuwen om hulp. Ze zetten me eruit, maar ik bleef daar buiten de hele dag de wacht houden.

Daarop kwam de dokter naar mij toe en hij sprak met mij en vroeg: “Heeft u nog meer kinderen?” “Ik heb er nog vijf”, antwoordde ik. “U bent deze jongen kwijt. Hij heeft nog slechts enkele dagen te leven. Hij heeft een interne tuberculeuze ontsteking. Zijn darmen zijn geperforeerd en wij kunnen de gaten niet meer hechten. Ik wil het u zo duidelijk mogelijk uitleggen. Hij is verloren. Probeer uzelf te troosten met uw andere kinderen”, zei de arts. De hele nacht die daarop volgde konden we alleen maar heel hard huilen. We verbleven op het marktplein. Mensen die in de omgeving woonden openden hun ramen en maanden ons stil te zijn en op te houden met het maken van dat kabaal. Wij poogden hen uit te leggen wat er aan de hand was, maar dat lukte niet. Zij waren eenvoudigweg niet in staat het te begrijpen.

De volgende dag, een zondag rond tienen, gingen we naar de winkel waar ik gewoonlijk mijn inkopen deed. Mijn schoonzuster ondersteunde mij onder de arm want ik had geen kracht meer over. Ik opende mijn tas om geld te pakken en daar zag ik ook het traktaat. Ik nam het in mijn hand en liet het aan de dame achter de toonbank zien. Ze keek ernaar, las het adres en zei: “De Rue Champ- Franc is hier recht tegenover.” “Wat is dat daar?”, vroeg ik. Ze begon te lachen en zei: “Ga er maar naartoe en beoordeel zelf maar wat daar gaande is.”

Toen ik de winkel verliet zag ik juist een vrouw voorbijkomen op weg naar hetzelfde adres dat op het papier stond vermeld. Ik hoorde zingen en ging er naar binnen. Daarna begonnen zij in andere talen te spreken en ik dacht: het zullen wel Spanjaarden en Engelsen en dergelijke zijn hier. Ik zag nergens een crucifix of zo en dat vond ik ook vreemd. Na de preek kwam de dominee naar mij toe en hij vroeg aan me: “Waarom bent u zo ontstelt en aan het huilen?” “Och mijnheer, mijn zoon heeft een operatie ondergaan en hij is stervende,” zei ik hem. “Huil maar niet. De Heer is in staat tot vele dingen en meer. Uw zoon kan worden genezen en dan zal God hem aan u teruggeven”, zei hij tegen mij. Ik was werkelijk geschokt door wat ik hem hoorde zeggen. Ik was verdorie gelovig, maar dit was iets overweldigends. “Waar is je zoon nu?”, vroeg hij me. “In het ziekenhuis. Hij is gisteren geopereerd. Hij is 20 jaar oud en heeft een dochtertje en zijn vrouw is in verwachting van nog een kind”, antwoordde ik. “We zullen naar hem toegaan en hem de handen opleggen”, zei de voorganger. Wat zou dat inhouden, iemand de handen opleggen, dacht ik en het deed mij vermoeden dat het genezers waren. Maar toen zij er waren baden ze gewoon voor mijn zoon, die een temperatuur had van boven de 40 graden. “Hij zal herstellen. Bid maar eenvoudig tot God”, zei de pastor. De ganse dag baden we dat God hem mocht genezen. De volgende dag ging ik naar het ziekenhuis om hem te zien en ik trof hem zittend in zijn bed – volkomen genezen! 

Die dag voelde ik iets inwendig bewegen in mijn lichaam. Ik maakte het speciale medische korset dat ik droeg vanwege de maagproblematiek en mijn ‘wandelende’ organen los… ik deed het korset af en ik voelde me echt goed zonder. En dus gooide ik het ‘t raam uit! Ik heb dat korset nooit meer aangehad. Ik dank God daarvoor. Hij is Degene die mij heeft genezen en mij weer gezond heeft gemaakt. 

Direct hierna stuurde ik mijn zoon Mandz, die elders in het westen van Frankrijk verbleef, een brief.

“Mijn geliefde zoon, Ik wil je op de hoogte stellen van het feit dat je broer Zino dodelijk ziek was en dat de Heer hem heeft genezen. Kom en je zult zien dat de Heer leeft.”

Hij en zijn vrouw Pounette kwamen en zij ontvingen de boodschap van het Evangelie. We bleven allemaal zo’n twee tot drie maanden in het gebied rondom Lisieux zodat we naar de bijeenkomsten konden gaan. We werden simpelweg aangezogen door het Woord van God. Vrijwel direct daarna gingen we naar een plaats nabij Caen, alwaar we ongeveer een maand verbleven. Er was aldaar een man, Lelièvre; een gewone man – hij werkte bij de spoorwegen – die ons iedere avond uitleg gaf omtrent het Woord van God en die ons ook bekend maakte met een paar liederen om te zingen. Na die periode vertrok Mandz naar Brest.

Hier eindigt het verslag van de moeder van de wonderbaarlijke genezing van haar zoon en van Gods handelen met haar familie in deze.

******

Hoewel de ontmoetingen die ik in Lisieux met de zigeuners had en de verhalen die ik van hen te horen kreeg een grote indruk op mij maakten, veranderde dat alles toentertijd voor mij persoonlijk niet veel en ik werd al snel weer meegezogen in allerlei andere beslommeringen. Maar God had Zijn plan. De volgende, de derde ontmoeting die ik met de woonwagengemeenschap had werd de doorslaggevende voor de taak die de Heer voor mij in petto had.

Mijn Keerpunt – De ontmoeting in Brest

In september 1952 werkte ik in Brest in Bretagne. Ik was daar aan het evangeliseren in een gebouw dat dienstdeed als theater, toen ik een groep mannen met een redelijk donkere huidskleur en met indrukwekkende snorren zag binnenkomen om zich bij de ongeveer 150 mensen die daar al samengekomen waren te voegen. De mannen werden op de voet gevolgd door vrouwen in kleurrijke, tot op de grond reikende jurken; sommigen van hen met sjaals om hun hoofden gewonden. Na de bijeenkomst ging ik op hen af om hen te begroeten. Een gedrongen, breedgeschouderde man deed mij op zachte toon sprekend een dringend verzoek: “Komt u ons alstublieft morgen opzoeken, wij moeten u noodzakelijk spreken.” “Waar houden jullie je momenteel op?”, vroeg ik hem. “Nabij het Polygoon-kwartier, langs de omheiningen daar.”

De volgende dag ging ik op weg naar het kamp. Een vrouw op een oude stoel zat voor een oude woonwagen. Er stond een kleine jongen tussen haar knieën. Ze was met haar handen zijn zwarte haar aan het afzoeken en zo nu en dan werd er een onwelkome ‘bezoeker’ gevangen en tussen haar nagels geplet. De vader was op vaardige wijze manden aan het weven terwijl de grotere jongens van oude autobanden die ze op de vuilnisbelt hadden gevonden deurmatten aan het vervaardigen waren.

Langs de hagen in de nabijheid stonden meer zelf getimmerde kampeerwagens in heldere kleuren rood, groen, blauw en geel. Uit die wagens kwamen enkele mannen naar buiten, al lachend en grappen makend en kleine kinderen op blote voeten waren zich aan het vermaken op de stoffige weg.

Geen doop voor de Roma! 

Eén van de mannen bleek Mandz te zijn, de zoon van mevrouw Duvil, die nu 28 jaar oud was en hij nodigde mij uit in zijn wagen. Direct begon hij me te vertellen van zijn grote probleem. “Wij zijn zo vol van geluk dat we de Here God hebben leren kennen in Lisieux twee jaar geleden”, zei hij. “Daarna hebben we op verscheidene plaatsen aan verschillende geestelijk leiders gevraagd of zij ons wilden dopen met water. Dat hebben ze echter allemaal geweigerd. En omdat wij niet gedoopt zijn weigeren zij ons tevens de toegang tot het Heilig Avondmaal.”

Hoewel hij heel kalm sprak zag Ik toch diepe zorg op zijn gezicht. Desalniettemin vertelde hij me dat hij, vanwege zijn oprechte liefde voor de Heer, vastbesloten was het Bijbelse gebod “Laat een iegelijk van jullie worden gedoopt in de Naam van Jezus Christus” (Handelingen 2:38), te gehoorzamen. En hij vervolgde zijn verhaal. “Inziende dat die herders ons niet wilden dopen, besloot ik met mijn vrouw Pounette ergens heen te gaan waar een watertje was. Ik legde mijn Bijbel in het gras en sprak tot de Heer: ‘U heeft gezegd: ‘Diegene die gelooft en is gedoopt zal behouden wezen’, en ik wil behouden zijn.’ Daarna doopte ik Pounette en Pounette doopte mij. Derhalve hebben wij alles op die manier in het reine gebracht met de Here God.” (Hij was op het moment zelf nog niet in staat om te lezen!)

Onmogelijk om wettelijk in het huwelijk te treden!

Ik was ingespannen aan het luisteren naar wat zei. Zijn verhaal was eenvoudig een noodkreet! Ik vroeg hem wat de reden was dat de pastors hen hadden afgewezen. “Omdat wij niet wettig getrouwd zijn voor de burgerlijke stand.” “Maar waarom trouwen jullie niet dan?”, vroeg ik. “Dat kan onmogelijk. De burgemeesters eisen dat wij een maand lang in hetzelfde district blijven voor we toestemming kunnen krijgen om te trouwen. Maar de politie is ons altijd aan het opjagen vanwege een wet die ons verbiedt langer dan 48 uur op een bepaalde plek te blijven staan.”

Ik kon in deze gewoonweg niet maar langs de lijn blijven toekijken. De wereldse regelgevingen hadden een onoverkomelijke hindernis opgeworpen. Maar moest daardoor de hemel gesloten blijven voor deze oprechte zielen die boven al het andere hun geloof en overtuiging wilden volgen? Nee! Ik besloot hen koste wat het kost te helpen. “Laat het aan mij over. Ik zal deze zaak aanpakken, als je dat wilt”, zei ik tegen Mandz. “Ik zal naar de rechtbank gaan en met de rechter erover spreken. In de rechtbank heeft hij het recht om gewoon gelijk een huwelijksakte te verstrekken.” Mandz stemde ermee in en ik ging onverwijld bij de rechter langs. Een paar dagen later gingen Mandz en Pounette naar het stadhuis. Een lid van de kerk, Piriou, ging met hen mee. De burgemeester vroeg wie er als getuigen zouden optreden. “Ik ben bereid”, sprak Piriou. Maar de secretaris zei dat er twee getuigen nodig waren. Hij vroeg zich zelfs hardop af of het misschien nodig zou zijn de straat op te gaan en iemand te vragen om getuige te zijn. Maar dan dacht hij een moment na en zei: “Ach wat, ik veronderstel dat ik wel als tweede getuige kan optreden.” Mandz en Pounette verlieten het stadhuis als wettig getrouwd echtpaar. Mandz, die toen nog niet kon lezen, hield de trouwakte in zijn hand en zei: “Nu ben ik in het bezit van het document! Maar m’n vrouw had ik toch al wat langer!”

Ze hadden zojuist van het getrouwde bestaan dat ze al zo lang leidden een wettig huwelijk gemaakt. De Schrift zegt: “Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich aan zijn vrouw hechten en zij zullen één van vlees zijn” (Mattheüs 19:4).

Ongewone huwelijksceremoniën

Van toen af aan vonden er opmerkelijke gebeurtenissen plaats als er Christelijke woonwagenbewoners kwamen om hun huwelijk gewettigd te krijgen. In het gerechtsgebouw vroeg de rechter eens bij zo’n gelegenheid: “Bent u Jean Reinhardt?” “Ja, welzeker broeder!”, was het antwoord. De rechter lachte en hij belde de gemeentesecretaris. “Het is onmogelijk hen te huwen omdat zij nog niet langer dan 21 dagen in dit district zijn”, verklaarde de secretaris. “Wie kan met zekerheid zeggen of ze hier pas twee dagen of al een volle maand bivakkeren?”, was de reactie van de rechter. “Trouw ze gewoon!”, beval hij.  

Gedurende een conferentie in Marseille, enkele jaren later, verschenen er meerdere echtparen voor de burgemeester. Eén man kwam alleen om in de echt verbonden te worden. “Waar is uw vrouw?”, werd hem gevraagd. “In de reiswagen, geachte burgemeester. Zij past op de kinderen.” “Maar zó kan ik jullie niet in het huwelijk verbinden. Schiet op en ga haar halen!”

Tijdens de conferentie van Allier, weer een paar jaar later, werden de huwelijken gesloten in de grote tent die voor de bijeenkomsten gebruikt werd. Er werd een tafel neergezet en het ene na het ander echtpaar kwam en nam plaats. De burgemeester kwam met zijn secretaris en doorliep de gebruikelijke formaliteiten met ieder van de ‘pasgetrouwden’. Daarna ging hij van het ene naar het andere paar en overhandigde hen hun Trouwaktes. Het waren er vijfentwintig in totaal. Hij had net het document aan een sympathiek zojuist getrouwd jong stel overhandigd en kwam bij het volgende koppel. Het was een lachend en ontspannen paar, maar wel een stuk ouder. “Zijn jullie van één familie?” “Inderdaad, meneer de burgemeester”, zei de man die het hoofd van de familie bleek, helemaal op z’n zondags gekleed en met een witte bloem in één van zijn revers. “Dat is mijn zoon die u zojuist in de echt verbonden hebt”, legde hij uit. “Dan is dit de eerste keer van mijn leven dat ik het huwelijk van de zoon gesloten heb vóór dat van de vader!”, riep hij luid lachend uit.

Getuigt de getrouwheid in deze langdurige relaties niet waarlijk van de ernst van de huwelijksceremonie zoals deze volgens hun eigen gebruik werd voltrokken?

Aloude huwelijkspraktijken

In onze maatschappij kennen wij een wettelijke bevestiging van de Bijbelse instelling van het huwelijk. Echter, de echtelijke staat is bij de zigeuners altijd door de in hun samenleving gefundeerde gebruiken gewaarborgd geweest. Hun huwelijksceremoniën zijn wettig en geldig voor hen als volk. En het gebruik van gewoon bij elkaar intrekken om te gaan ‘samenwonen’, dat te doen gebruikelijk is in onze samenlevingen, wordt in die mate niet onder hen gevonden. De zigeuners leven in een geheel eigen gemeenschap. De wijze waarop gebruiken vorm krijgen kan van stam tot stam variëren. 

******

 De zonen van Clément, Etienne en Paul le Cossec, hebben zijn evangelisatiewerk voortgezet. Zij zetten zich met name in voor de Banjara-gypsies in India. Info is te vinden op hun website clement-le-cossec.org.

Ondersteuning voor de Gypsy- /Roma-kerken is welkom!

Proj.nr. 9010  – Roma Church Support